Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO2020

Datum uitspraak2004-01-21
Datum gepubliceerd2004-01-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200302476/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 3 september 2002 heeft de gemeenteraad van Drimmelen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 augustus 2002, het bestemmingsplan "Buitengebied partiële herziening [locatie]" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 25 maart 2003, 863372, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 16 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2003, en appellant sub 2 bij brief van 20 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 mei 2003, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 16 juni 2003.


Uitspraak

200302476/1. Datum uitspraak: 21 januari 2004 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats], 2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 3 september 2002 heeft de gemeenteraad van Drimmelen, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 augustus 2002, het bestemmingsplan "Buitengebied partiële herziening [locatie]" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 25 maart 2003, 863372, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben appellanten sub 1 bij brief van 16 april 2003, bij de Raad van State ingekomen op 17 april 2003, en appellant sub 2 bij brief van 20 mei 2003, bij de Raad van State ingekomen op 21 mei 2003, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 16 juni 2003. Van verweerder is geen verweerschrift ontvangen. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht (hierna te noemen: het deskundigenbericht), gedateerd 11 september 2003. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2004, waar de [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door mr. M.K. Weterings, gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. E.F.M. Vos, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn de gemeenteraad van Drimmelen, vertegenwoordigd door mr. G.P.M. van Tiel, ambtenaar van de gemeente, en [partij], bijgestaan door mr. R.S. Namjesky, advocaat te Breda, als partij gehoord. 2. Overwegingen 2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. 2.2. Het plan voorziet in een herziening van het bestemmingsplan “Buitengebied Drimmelen” en is gericht op het wijzigen van de bestemming van het perceel van de voormalige agrarische bedrijfswoning [locatie] te [plaats] in de bestemming “seksinrichting”. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd. 2.3. Appellanten hebben in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend. Zij menen dat de uitbreidingsmogelijkheden die het plan in artikel 5, lid B, onder 3 biedt, in strijd met het bepaalde in het streekplan, een meer dan beperkte uitbreiding van het prostitutiebedrijf mogelijk maken. Voorts verzetten appellanten zich tegen het plan vanwege de parkeeroverlast die bezoekers aan het prostitutiebedrijf veroorzaken. In het plan is naar hun mening onvoldoende geregeld dat parkeren achter het prostitutiebedrijf dient plaats te vinden. Verder is [appellant sub 2] van mening dat een seksinrichting niet passend is in een buitengebied en dat illegale activiteiten niet positief bestemd dienen te worden. Daarnaast stelt [appellant sub 2] dat verweerder onvoldoende aandacht heeft besteed aan zijn bedenkingen omtrent de overlast die het prostitutiebedrijf veroorzaakt. Ten slotte hebben [appellanten sub 1] bezwaar tegen de ruime formulering van de vrijstellingsbevoegdheid van artikel 6, lid B, van de planvoorschriften. Deze bepaling is in strijd met de rechtszekerheid, aldus deze appellanten. 2.4. De gemeenteraad is van mening dat het prostitutiebedrijf in aanmerking komt voor legalisatie door middel van partiële herziening van het geldende bestemmingsplan, aangezien het voldoet aan de vestigingseisen zoals neergelegd in de gemeentelijke nota inzake het prostitutiebeleid. 2.5. Verweerder heeft in de bedenkingen van appellanten geen aanleiding gezien dit plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het plan goedgekeurd. Hij heeft hierbij de notitie “Ruimtelijke aspecten van het prostitutiebeleid” van 19 december 2000 als uitgangspunt genomen. Voorts is verweerder van mening dat het plan niet meer dan een beperkte uitbreiding van het bedrijf toestaat hetgeen in overeenstemming is met het streekplan. 2.6. Het prostitutiebedrijf is sinds 1994 gevestigd op het perceel aan de [locatie]. Het bedrijf was niet in overeenstemming met het toenmalige bestemmingsplan, maar is door het gemeentebestuur gedoogd. De gemeentelijke nota inzake het prostitutiebeleid heeft als belangrijke doelstelling het woon- en leefklimaat in de omgeving van prostitutiebedrijven te beschermen. Hiervoor heeft het gemeentebestuur vestigingseisen opgesteld waaraan de bestaande prostitutiebedrijven zijn getoetst. Ten aanzien van het prostitutiebedrijf aan de [locatie] is in de nota vastgesteld dat het bedrijf aan de vestigingseisen voldoet en voor legalisatie in planologische zin in aanmerking komt. In bovengenoemde notitie van verweerder is vermeld dat bestaande, thans gedoogde prostitutiebedrijven in het buitengebied waarvoor de overheid geen actief saneringsbeleid nastreeft, in een positieve bestemming moeten worden vervat, waarbij in het algemeen redelijke uitbreidingsmogelijkheden moeten worden gewaarborgd. De bovengenoemde notitie is blijkens hoofdstuk 7 van het streekplan “Brabant in Balans” van kracht gebleven na de inwerkingtreding van het genoemde streekplan in 2002. Naar het oordeel van de Afdeling is het plan in overeenstemming met het provinciale beleid. De Afdeling acht het beleid op dit punt in beginsel niet onredelijk. 2.6.1. Aangaande de bezwaren van de appellanten omtrent de geboden uitbreidingsruimte overweegt de Afdeling als volgt. Volgens het streekplan wordt aan niet-functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijven een uitbreidingsruimte van maximaal 15% toegestaan ten opzichte van de bestaande bebouwingsoppervlakte. Ingevolge artikel 5, lid C, onder 3, 4 en 5 in samenhang met artikel 6, lid A, van de planvoorschriften en de plankaart zijn er voor het bedrijf uitbreidingsmogelijkheden. Op grond van de genoemde planvoorschriften wordt de maximale uitbreidingsruimte bepaald door de maximale inhoudsmaat van 750 m3. De Afdeling stelt, gelet op de stukken, vast dat de oppervlakte van het pand ongeveer 130 m2 bedraagt, terwijl de bestaande inhoud van het bedrijf ongeveer 630 m3 is. Toepassing van het streekplanbeleid in combinatie met de maximale bouwhoogten leidt tot een grotere uitbreiding dan op grond van het plan is toegestaan. Gelet op het bovenstaande overweegt de Afdeling dat de uitbreidingsmogelijkheden van het plan binnen de grenzen van het provinciale beleid blijven. 2.6.2. In artikel 6, lid B, van de planvoorschriften is een vrijstelling opgenomen voor de overschrijding van bouwgrenzen en bouwvlakken, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft. Zowel de gemeenteraad als verweerder stellen zich op het standpunt dat mogelijke meetverschillen nooit groot kunnen zijn, mede gezien het feit dat de bestaande bebouwing aan twee zijden de bouwgrenzen raakt dan wel daarmee gelijk valt. De Afdeling ziet geen reden hierover anders te oordelen. Strijd met de rechtszekerheid omdat de bouwgrenzen eventueel iets kunnen worden overschreden acht de Afdeling niet aanwezig. 2.6.3. Aangaande de parkeeroverlast en de daarmee samenhangende geluidoverlast die appellanten zeggen te ervaren, overweegt de Afdeling als volgt. In artikel 5, lid B, onder 3, is bepaald dat op eigen terrein parkeerruimte aanwezig dient te zijn. De exploitanten van het prostitutiebedrijf hebben in overeenstemming hiermee een parkeerterrein aangelegd. In januari 2003, voor het nemen van het bestreden besluit, is de capaciteit van dit terrein vergroot. Gelet op het deskundigenbericht biedt het terrein plaats aan ten minste 15 auto’s hetgeen voldoende kan worden geacht gezien de grootte van het bedrijf. Inzake het parkeren op de openbare weg overweegt de Afdeling dat eventueel verkeersmaatregelen kunnen worden genomen. Deze kunnen echter geen deel uitmaken van een bestemmingsplan. Het gemeentebestuur van Drimmelen heeft overigens met appellanten overleg gevoerd omtrent de mogelijkheid tot het invoeren van een parkeerverbod. Een parkeerverbod kan aan de orde komen in geval van blijvende parkeerdruk op de Witteweg, zo heeft het gemeentebestuur laten weten. De stelling dat verweerder onvoldoende aandacht heeft besteed aan de bezwaren van [appellant sub 2] onderschrijft de Afdeling niet. De Afdeling acht het niet onjuist dat verweerder heeft verwezen naar de gemeentelijke nota inzake het prostitutiebeleid nu daarin is vermeld welke sancties getroffen kunnen worden in het geval van overlast voor de omgeving. Deze sancties horen niet thuis in een bestemmingsplan. 2.7. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. De beroepen zijn ongegrond. 2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart de beroepen ongegrond. Aldus vastgesteld door dr. D. Dolman, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Troost, ambtenaar van Staat. w.g. Dolman w.g. Troost Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2004 234-461.